De kortste dag naderde en boven Gods uitgestrekte akkers hing een grijze decemberdeken. Streekbus 376 had de vaart er maar matig in. Misschien was de avondspits vroeg vandaag. Of we hingen in een lint van voertuigen achter een traag pruttelende tractor. Ik keek naar buiten. Boerderijen, knotwilgen, amper uitbundige kerstverlichting. Er bekroop me een Godvrezende somberheid en ineens voelde ik me bespied. Terwijl ik controleerde of mijn gulp wel dicht was dacht ik aan ‘Het grote gebeuren’ van Belcampo. In Bunschoten stapte een mager meisje in met een donkerblauwe rok tot aan haar enkels, een kleurloze bril en een vlecht. Een angstig acnegezichtje met groene ogen. In mijn hoofd ontploften de zondige gedachten. Toen ik uitstapte sloeg de kerkklok drie keer. Kraa kraa kraa. Twee kraaien reageerden op mijn plotselinge aanwezigheid in hun territorium. Ook drie keer. Wat het ook was wat ik daar voelde op die Spakenburgse stoep, wedstrijdspanning was het niet. Ik moest bier hebben en snel ook.
De voorzitter van de supportersvereniging had nergens last van. In het café zat hij er al helemaal klaar voor. Hij vertelde de eenzaamheid van de jaarlijkse kerstborrel met graagte te hebben ingeruild voor de verbroedering van een doordeweekse bekerwedstrijd. Ondertussen kwamen er 12 jongemannen met zwarte jasjes aan de bar zitten en besloot ik de kastelein aan te spreken voor een stukje human interest. Wat hij ervan vond dat hier op zondag alleen de Chinees open was en of dat voor hem geen gemiste omzetkans is. Hij begon een betoog over hoe gelovige sociale en politieke druk de ongelovigen in dit dorp in een gelovig gareel gijzelt en hoe ongelooflijk het is dat de moderniteit anno 2025 nog steeds geen voet aan de grond heeft gekregen in Spakenburg. ‘Schrijf dat maar op!’ bulderde hij nog net niet schuimbekkend.
Op sportpark De Westmaat bleek de thuisclub meer kaarten te hebben verkocht dan er plekken met zicht op het veld waren. Een handig verdienmodel, ook omdat de sporthal achter het doel was ingericht als kijk- en feestlocatie. Honderden toeschouwers dromden daar samen bij het grote scherm en het bier vloeide rijkelijk. Hier was van Godvrezendheid geen sprake. Tientallen lokale minderjarigen dronken en rookten alsof hun leven er vanaf hing. Jaloers keek ik hoe stoere jongens tegen knappe meisjes met moderne spijkerbroeken aanhingen. Ik schrok van de verdorvenheid van mijn fantasieën en dacht aan mijn eigen puberteit en al die kansloze nachten in discotheek Groothuis in Hengelo, waar tegen sluitingstijd een zure karbonade in het eetcafé zo vaak mijn enige vleselijke verovering was geweest.
Omdat buiten het doelpuntenfestijn – ook daar weer die factor drie – inmiddels was afgelopen besloten we een kijkje aan de rand van het veld te nemen. Daar zagen we dat zwarte jasjes ook altijd een zwarte capuchon hebben. De vlam sloeg danig in de pan. Ik vroeg aan de voorzitter van de supportersvereniging of dit nu de verbroedering was die hij miste op de kerstborrels van zijn werkgever maar we werden afgeleid doordat naast mij een woedende vader zijn zoon aan zijn oor van het veld sleurde. Om zijn zoon te hulp te schieten vroeg ik de man wat er eigenlijk in de Bijbel staat over lijfstraffen. Ik mompelde iets over Veilig Thuis, misbruikte dochters en zijn vrouw en de dominee toen ook zijn buurman zich ermee begon te bemoeien. Na een duw en een halve beker bier in mijn gezicht leek het me beter om te vluchten. Verderop in het dorpscafé zat de uitbater al klaar om zijn verhandeling van voor de wedstrijd voort te zetten. Ik vroeg of ik misschien nog iets kon eten. Dat kon vanzelfsprekend en hij raadde mij de specialiteit van het huis aan: zure karbonade.