Met een daverende boer kwam Bels – die even daarvoor met een knetterende scheet had aangekondigd naar het schijtgat te gaan – terug het koele konijnenhol inlopen. Daar zaten en lagen de anderen zich stierlijk te vervelen. Het was volop zomer dus de dagen die ondergronds moesten worden doorgebracht waren lang. Droes lag zoals zo vaak te slapen en Joos en Abal zaten zwijgend te schaken. Oets knipte zijn teennagels. ‘Dat zouden we voortaan toch op het schijthuis doen, Oets?!’ bulderde Bels zo hard dat er zand uit de bodem het hol in dwarrelde. Omdat er niemand reageerde – zelfs Droes sliep onverstoorbaar verder – ging Bels mokkend op zijn vaste plek zitten en berook zijn vingers.
Het was ten gevolge van een banvloek dat het vijftal ooit op Texel belandde. Met discussies over wiens schuld het indertijd nu precies was toen het daar in Drenthe zo gruwelijk uit de klauwen liep waren ze na een paar honderd jaar wel klaar. Ze hadden zich verzoend met hun lot en merkten bovendien dat ondanks de eeuwigheidswaarde van de vloek de tijd soms toch vat op het geheugen leek te krijgen. Het had Abal wel eens verleid tot een filosofische aanzet over de eeuwigheid van de geest maar door zwijgen, scheten of opmerkingen over schaamluizen stierven dergelijke gesprekken doorgaans een premature dood. ‘Laten we proberen het een beetje leuk te houden,’ zei Droes dan vaak. Geen van de vijf verdoemden was zich bewust van de precieze oorsprong van de vertrouwdheid van die zo vaak door hem gebezigde woorden. Maar het voelde goed en ze vormden als zodanig het cement tussen de zandkorrels van hun konijnenhol.
Ontmoetingen met mensen beperkten zich bij voorkeur tot heimelijke. De afgelopen eeuwen waren er natuurlijk wel eens interacties geweest en soms ontstond er zelfs iets van een verstandhouding maar de sterfelijkheid van de mens ontnam de bannelingen gaandeweg de moed zich te verbinden. Eigenlijk was Jan Aye de laatste met wie ze regelmatig optrokken, totdat hij plotseling van Texel verdween na een gewelddadige nacht aan de noordpunt van de Zanddijk, waar Oets overigens een stiekeme getuige van was. Want dat was in de loop der jaren hun levensinvulling geworden: het in de nachtelijke uren ongemerkt begluren, besnuffelen en bepotelen van doorgaans slapende mensen. Bij voorkeur vrouwen, al was Bels daarin het minst consistent. Op lange en warme zomerdagen werd in het konijnenhol bij het Piet Rozenvlak nog vaak met weemoed gesproken over de hoogtijjaren van de jongerenhoek van camping Kogerstrand, waar zij in het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw kroelend in broeierig meisjesschaamhaar stuk voor stuk een scala aan geslachtsziekten hadden opgelopen.
Met de dieren op het eiland leefde het vijftal in goede harmonie. De hazen bijvoorbeeld waren immer bereid tot snel vervoer naar welke uithoek dan ook en de meeuwen en de kraaien vervulden onbezoldigd een signaalfunctie bij vermeend gevaar. Zelfs met de onvermijdelijke invasieve soorten ontstond uiteindelijk altijd een vreedzaam evenwicht. Om onduidelijke redenen lukte dat tot dusverre echter niet met de huisspitsmuis, die Texel vanaf ongeveer 2006 koloniseerde. Was het de penetrante stank van die kleine vleeseters? Of was de eeuwige vloek ten langen leste toch een voedingsbodem voor xenofobie gebleken? Hoe dan ook zou het een enigszins vreemd exemplaar van juist deze soort zijn waardoor de vreedzaamheid in dat konijnenhol in de Bollenkamer – in ieder geval tijdelijk - zou verdwijnen.
Op een ochtend kwamen Abal en Joos bij zonsopgang uitgelaten het hol binnenstuiven. Terwijl bovengronds de krachtige sprintsprongen van de haas in de verte verdwenen deden de twee schakers verslag. Het betrof een ongeschoren vrouwelijke badgast die een gehandwerkte huisspitsmuis met een groenzwart jurkje overal mee naar toe sleepte voor foto’s op sociale media. ‘Muisje Tessel’ noemde de toerist het schepsel nota bene. Later zouden de vogels zeggen dat ze die morgen het minachtend hoongelach tot in de wijde omgeving hadden gehoord en de kiekendief zei dat hij de rest van de zomer in het hele duingebied geen muis meer had gezien. Maar misschien was het wel gewoon omdat Droes die vroege ochtend met vijf shotflesjes kruidenbitter was komen aanzetten dat de gesprekken een wending namen die sinds de verdachte dood van de eerste conservator van Ecomare niet meer was voorgekomen*.
Al drinkend nam in het ondergrondse verblijf de onrust toe. Er vielen krachttermen en uit zijgangen werden cocktailprikkers en lucifers tevoorschijn gehaald. Zelfs de chirurgenscalpel werd voor deze bijzondere gelegenheid aan de uitrusting toegevoegd. Ongeduldig wachtten ze op zonsondergang. Etend, boerend en schetend. Niemand kon de slaap vatten, ook Droes niet. Abal meende zelfs te zien dat hij een erectie trachtte te verbergen. Het waren allemaal aanwijzingen dat er iets bijzonders op stapel stond. Ondertussen zakte de zon en verscheen de maan. Die was vol. Ook dat nog.
Twee hazen denderden dwars door polder Waal en Burg. Het was een zachte zomeravond met een aangenaam lauw briesje. Ritmisch met de doffe passen van de twee krachtige knaagdieren rammelden de lucifers in de doos. Bels hield de scalpel triomfantelijk in de lucht toen de bestemming in zicht kwam: een rietgedekte tot vakantiewoning omgebouwde schapenboet. Behalve een lampje aan de buitengevel was alles donker. Een geparkeerde auto verraadde de aanwezigheid van gasten. Terwijl de hazen op gepaste afstand hoofdschuddend toekeken begon Bels de banden lek te steken en zette Oets de auto in brand.
Binnen ontstond eerst tumult en daarna paniek en precies op het moment dat een echtpaar hysterisch naar buiten kwam rennen schoten vijf kleine donkere gestalten achter hen de boet in. Daar stond op de salontafel een poppenbedje waarin ‘Muisje Tessel’ als een prinses lag te slapen. Er werd geduwd en getrokken om zich als eerste aan haar te kunnen vergrijpen. De lakens werden aangestoken, prikkers verdwenen in de muizenogen, Oets beet haar een oor af en wat Droes met zijn erectie deed is door de eindredactie gecensureerd. De besnijdenis die Bels met zijn scalpel onder het groenzwarte jurkje verrichtte mocht daarentegen wel vermeld blijven. Joos had ondertussen nog ergens kruidenbitter gevonden en stak met een aansteker de gordijnen van de boet aan. Al snel hapten de vlammen naar het gewillige droge riet van het dak. ‘We moeten hier weg!’ schreeuwde Bels terwijl hij het hoofd van Muisje Tessel van haar romp scheidde met de scalpel waaraan nog resten van haar intieme delen kleefde.
Het echtpaar in krijsende wanhoop achterlatend verdwenen onze vijf helden weer net zo snel als ze gekomen waren. Terwijl in de verte blauwe zwaailichten opdoemden in de nacht zetten de hazen nog een tandje bij. Met bijna 60 kilometer per uur ging het huiswaarts. Bij de weg lieten zij de toesnellende hulpdiensten passeren alvorens over te steken. De brandweerman die op dat moment meende in het schijnsel van de maan een dwergachtige gestalte een bloederige scalpel te hebben zien aflikken zou later zijn dagen slijten in een psychiatrische kliniek.
*In de late jaren vijftig van de vorige eeuw begon de toenmalige conservator van Museum Texel, de voorloper van Ecomare, een intensieve zoektocht naar de Sommeltjes die hen er uiteindelijk toe bracht hem middels vergiftiging om het leven te brengen. Hoewel er in die tijd commercieel nog geen kruidenbitter beschikbaar was hadden zij ook toen alcohol nodig om de daad bij het woord te voegen. Volgens onze huidige juridische maatstaven zou toen behalve van moord met voorbedachten rade, ook sprake zijn geweest necrofilie, maar ook van verkrachting van zijn vrouw en kinderen.